In deze bijzondere tijden staan niet alleen wij onder spanning. Ook onze taal. Ons overkomen dingen die we niet eerder meemaakten. Het is nieuw en dus staan we voor de keuze welke woorden we aan deze gebeurtenissen willen verbinden. Zelf spreken ze geen taal, dat is iets van ons. Wat doen wij in zo’n situatie? We grijpen naar metaforen. Want metaforen zijn nu eenmaal de meest eenvoudige manier om het nieuwe te benoemen en wel in termen van het bestaande.
Het corona-virus is een medisch-biologisch fenomeen van het ongewenste soort. Daarom wordt het bejegend als een vijandig fenomeen waartegen de strijd moet worden aangebonden tot het verslagen is. Die strijd geldt het virus zelf natuurlijk, maar ik zag Youtube-filmpjes van complotdenkers voor wie die strijd verder gaat. Voor hen is het een strijd van de overheid tegen zijn eigen burgers, als gevolg van corruptie op het niveau van de WHO door toedoen van grote farmaceutische bedrijven. Ik zag twee eminente grijsaards parmantig spreken over ‘de staat van beleg’ waarin Nederland door Rutte is gebracht. Stemmingmakerij.
Roadmap
We zitten nog in de fase van de intelligente lockdown – een aanduiding waar sommigen van gruwen maar die ik wel kan waarderen. ‘Intelligent’ als slimme variant van ‘slim’.
Op dit moment wordt er geleidelijk een roadmap ontvouwd naar, ja naar wat eigenlijk? Naar ‘perspectief’ wordt gezegd, maar welk perspectief? Terug naar normaal? Naar het nieuwe normaal?
Dat woord roadmap herinnert me aan de vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen en het document dat de Bush-regering opstelde, leidend tot de ondertekening daarvan op 4 juni 2003. Ook toen werd de metafoor van de routekaart gebruikt om vrede en herstel van het gewone leven mogelijk te maken, wat verder niet is gebeurd. Het is precies deze ‘breekbare vrede’ -stichtende connotatie van het woord roadmap die ook besloten ligt in de woordkeuze van ons kabinet.
Ladekast
Wat ik maar wil zeggen is dat taal ertoe doet. Dat het nauwkeurig komt welke woorden je kiest om iets nieuws te benoemen omdat je niet zo maar een greep in het lexicon van het Nederlands kunt doen, in onze taalvoorraad. Zo’n greep komt nauwkeurig, graaien is not done. Woordbetekenissen zijn geen geïsoleerde entiteiten. Woorden figureren in netwerken met andere woorden. Ze ontlenen hun kracht en betekenis aan dat netwerk.
Ik noemde het lexicon van het Nederlands, onze taalvoorraad. Ik kijk daar wel eens naar als naar een kolossale ladekast. In deze kast zijn de woorden niet op alfabet geordend van A tot Z zoals in het woordenboek, maar op hun onderlinge samenhang. Woorden uit het medische domein zitten samen in een laatje, net als de woorden in het pedagogisch domein; de woorden in zo’n laatje verwijzen naar elkaar. Woorden in het openbaar bestuur, bedrijfskundige termen – ze hebben allemaal eigen laatjes.
Juist door deze clusteringen van betekenissen is het belangrijk om in nieuwe situaties alert te zijn op het gebruik van woorden, beelden of metaforen. Voor je het weet krijg je de complete inhoud van een laatje over je heen. Is dat erg? Het is in elk geval opletten geblazen. Want achter de afzonderlijke woordbetekenissen en achter de relaties in het netwerk van die betekenissen gaan waarden en wilsuitspraken schuil over hoe je de wereld wilt ordenen, over hoe je de samenleving wilt inrichten, over wie er aan touwtjes mag trekken en wie niet.
Sferen
De eerste denker des vaderlands, Rene Gude was alert op die verschillende laatjes. Hij noemde ze alleen anders. Hij zei: je hebt vier verschillende sferen waarin je als mens actief bent:
- je eigen prive wereld van je familie en vrienden;
- de wereld van je werk, de private wereld, de wereld van het contract, de financiële wereld;
- de wereld van de publieke ruimte waarin je overlegt, afstemt, dingen doet, denk aan stations, bibliotheken, de straat.
- de politiek wereld, die van het debat en van politieke keuzes.
Interessant is nu dat de taal van het private, die van het contract de drie andere werelden is binnengedrongen. De wereld van de vrije markt heeft de andere sferen gekoloniseerd.
Privaat en publiek
Ik herinner me nog goed de kerstlezing van Zuidas-predikant Ruben van Zwieten voor B&T. Van Zwieten maakte ook dit soort onderscheidingen. Hij noemde als voorbeeld een yup die de vraag waarom hij juist deze vrouw als verloofde had gekozen, beantwoordde met een serie dots uit een PPT. Die yup gebruikte de taal van het private domein in de wereld van het privé. Die yup had ook, stralend van verliefdheid, kunnen zeggen (met dank aan Michel de Montaigne) ‘omdat zij het was, omdat ik het was’.
Vanwege dezelfde grensoverschrijding van het private in het privé, is het bedenkelijk om te spreken over ‘investeren’ in de relatie met je partner. Geef je daarmee niet impliciet aan dat je er meer uit wilt halen dan je zelf bereid bent er in te stoppen? Een investering moet wat opleveren, nietwaar? De boekhouding van je relatie.
De opmars van het New Public Management in het openbaar bestuur bracht een vergelijkbare overschrijding van de grens tussen privaat en publiek. Ik ben niet langer een burger die in het gemeentehuis een paspoort komt halen bij Burgerzaken. Ik ben een klant geworden die in het stadskantoor een product komt kopen in de gemeentewinkel. Brrr.
Wat ik maar wil zeggen is dat taal ertoe doet. Daar werd ik deze week nog eens op geattendeerd toen ik het net verschenen boek Taalkracht las waarin auteurs als Paul Verhaeghe en Christien Brinkgreve analyses van veranderende woordbetekenissen geven. Interessant is het verhaal van Eric Koenen die vier soorten veranderingen in organisaties onderscheidt, het Cynefin Frame, onder de interventionisten onder jullie vast bekend (een indeling in simpele, ingewikkelde, complexe en chaotische veranderingen). Interessant is de link naar de taal in die vier situaties. Die vergen namelijk elk een eigen managementtaal, een specifiek idioom.
Mee-betekenissen
Wat leert ons dit alles binnen de context van De Bedoeling? Ik denk aan het volgende.
Voor de complexe problemen waar we doorgaans aan werken, is het nodig analyses te maken van sleutelwoorden in vertogen, van dragende termen in een verhaal. Als we die op het spoor zijn, zou het moeten lukken om het laatje van samenhangende woorden verder te vullen. Vervolgens kunnen we het gesprek voeren over de vraag of we dat laatje wel geschikt vinden voor de zaken die erdoor worden benoemd. Is de taal van de private wereld wel geschikt voor een semi-publiek domein als het onderwijs? Neen dus, denk maar aan het woord ‘excellentie’, door Tommy Wieringa vorig weekend in NRC nog een ‘fopneus’ genoemd, ‘afkomstig uit een economisch model dat vervulling belooft maar in werkelijkheid schaarste produceert’. Ik refereer ook aan discussies op Twitter over de vraag of leerlingen nu wel of geen ‘achterstanden’ hebben opgelopen. Achter dat woord ‘achterstand’ zit een wereld van mee-betekenissen.
Zelf ben ik me, in vervolg op Cicero leest Covey, gaan toeleggen op het verzamelen van persuasieve sleutelwoorden in vertogen van goeroes, adviseurs en consultants (en in hun spoor managers). Het gaat dan om woorden als: echt, eigenlijk, inspiratie, co-creëren, verbinden, tegenspraak, omarmen, ooit, kwetsbaar.
Verzoek
Mijn hypothese is dat door het semantisch onderzoeken en filosofisch doordenken van deze woorden en door het clusteren van die woorden in groepen en die groepen onder te brengen in laatjes, het mogelijk wordt om iets te zeggen over de achterliggende normatieve waarden en wilsuitspraken.
Ik kom tot een afsluiting. Het genre van de gesproken column vereist nu een twist of een licht ironische referentie naar het begin van het verhaal zodat de cirkel rond is. Ik doe iets anders. Ik sluit af met een vraag aan jullie, een verzoek. Doe me een plezier en mail me, als je in je werk persuasieve sleutelwoorden tegenkomt in vertogen van goeroes, adviseurs en leidinggevenden en misschien zelfs in je eigen vocabulaire.
Ik laat me graag verrassen, ook als dat een dubieuze ervaring oplevert.